woensdag 17 december 2008

Werkwoordspelling 4 - De persoonsvorm in de verleden tijd (zwakke werkwoorden)

Vorige keer heb je kunnen lezen hoe de sterke werkwoorden gespeld worden in de verleden tijd. Deze keer gaan we kijken hoe zwakke werkwoorden gespeld worden. Denk eraan dat we het steeds hebben over de spelling van de persoonsvorm! Ter herinnering: een zwak werkwoord is een werkwoord waarvan de klank niet verandert in de verleden tijd.

Bijvoorbeeld:
Ik werk nu.
Ik werkte gisteren.

Ik gooi nu.
Ik gooide gisteren.


De verleden tijd van een zwak werkwoord maak je door de(n) of te(n) achter de ik-vorm van de tegenwoordige tijd te zetten.
Je gebruikt -te of -de in het enkelvoud.
Je gebruikt -ten of -den in het meervoud.



Voor het bepalen van de juiste ik-vorm, gebruiken we de regels die zijn gegeven in het stuk over "De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd".
Om te bepalen of we een t of een d moeten gebruiken, volgen we de volgende regel:


Trek van de om-te-vorm van het werkwoord -en af. Heb je dan als laatste letter een van de medeklinkers uit " 't kofschip " of " 't fokschaap " (dus een t, k, f, s, ch, p), dan gebruik je -te(n). In alle andere gevallen gebruik je -de(n).


Let hierbij dan vooral op werkwoorden waarbij de om-te-vorm -en eindigt op een v of een z. Hier eindigt de ik-vorm op een f respectievelijk s, maar je gebruikt in de verleden tijd toch een d!




Controleer jezelf!
We kunnen bovenstaande werkwoordsommen gebruiken om de werkwoordsvorm op te bouwen, maar ook om deze te controleren. Stel ik heb de volgende zin geschreven:
De tuinman werkte in de tuin.
Ik wil controleren of ik de persoonsvorm "werkte" goed heb geschreven. Dan maak ik de volgende som:


Bij zwakke werkwoorden waarbij de om-te-vorm -en eindigt op een d of een t, krijg ik in de verleden tijd dubbel d of dubbel t. Dit ziet er heel raar uit en gaat tegen alle spellingsregels van gewone woorden in. Met de controlesom kan ik altijd controleren of het klopt wat ik gedaan heb. Blijf je realiseren dat we het steeds hebben over de persoonsvorm! Stel ik heb de volgende zin:

De tuinman ruste uit na het werk.

Ik wil controleren of ik de persoonsvorm "ruste" goed heb geschreven. Ik maak weer een controlesom:
Ik zie nu dat de twee ik-vormen niet gelijk zijn. Ik heb "ruste" dus niet goed geschreven: er moet nog een t bij! De juiste vorm is "rustte".
Ter afsluiting nog een voorbeeld van een persoonsvorm die zeker niet de spellingsregels volgt:

De fotograaf vergrootte de foto.

Ik maak weer een controlesom voor de persoonsvorm "vergrootte":

woensdag 10 december 2008

Verleden tijd: sterke en zwakke werkwoorden

Nu we weten hoe je de persoonsvorm schrijft in de tegenwoordige tijd, gaan we kijken naar de verleden tijd. Zoals gezegd staat een zin in de verleden tijd, als deze zich in het verleden afspeelt.
Bijvoorbeeld: Ik gooide de bal.


Als je kijkt naar de verleden tijd, heb je twee soorten werkwoorden: werkwoorden waarvan de klank in de verleden tijd hetzelfde is als in de tegenwoordige tijd en werkwoorden waarbij dit niet het geval is.
Bijvoorbeeld:
Ik gooi de bal. = tegenwoordige tijd
Ik gooide de bal. = verleden tijd; de klank is gelijk gebleven

Ik loop op straat = tegenwoordige tijd
Ik liep op straat = verleden tijd; de klank is veranderd

Werkwoorden waarvan de klank verandert in de verleden tijd, noemen we sterke werkwoorden. Werkwoorden waarvan de klank gelijk blijft in de verleden tijd, noemen we zwakke werkwoorden.
Hoe kan je onthouden wat zwak en sterk is? Kijk dan naar jezelf: als je iets wilt veranderen (je wilt bijvoorbeeld afvallen, stoppen met roken, vaker sporten) dan kost dat moeite. Je moet dan sterk zijn om door te zetten.
Het kost geen moeite om iets hetzelfde te laten blijven. Dan kan je dus zwak zijn.

We zagen dat een werkwoord in de tegenwoordige tijd drie vormen heeft. In de verleden tijd hebben alle werkwoorden twee vormen: een vorm voor het enkelvoud en een vorm voor het meervoud.
Bijvoorbeeld:
enkelvoud (ik, jij, u, hij, zij, het) gooide, liep
meervoud (wij, jullie, zij) gooiden, liepen

Voor de spelling van sterke werkwoorden in de verleden tijd zijn geen specifieke regels te geven. De juiste vorm moet je weten of leren (bijvoorbeeld: hebben - hadden, weten - wisten). Als je de juiste vorm hebt gevonden, dan zijn de gewone spellingsregels van toepassing. Als regel kan je wel onthouden:

Je schrijft altijd een n aan het eind van een persoonsvorm in het meervoud.

woensdag 3 december 2008

Werkwoordspelling 2 - De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

In het vorige hoofdstuk heb ik laten zien hoe je de persoonsvorm vindt in de zin: als je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm op de eerste plaats te staan.
De volgende stap is om te kijken in welke tijd de zin staat. Dit heeft namelijk gevolgen voor de spelling van de persoonsvorm. In eerste instantie zullen we ons concentreren op twee mogelijkheden: tegenwoordige tijd (=t.t.) en verleden tijd (=v.t.).
Als een zin in de tegenwoordige tijd staat, betekent het dat het zich nu afspeelt. Als een zin in de verleden tijd staat, betekent het dat het zich in het verleden afspeelde. Bijv:
Ik gooi de bal. = nu
Ik gooide de bal. = in het verleden.
Meestal is de tijd van de zin wel duidelijk. Als je het niet direct ziet, kijk dan of je het woord gisteren of vandaag toe kan voegen. Als je deze twee afwisselt, zie je dat de persoonsvorm verandert.
Vandaag gooi ik de bal.
Gisteren gooide ik de bal.

Het is in ieder geval belangrijk dat je de om-te-vorm van het werkwoord vindt. Deze geeft je altijd de basis voor de tegenwoordige tijd:


om te gooien = goed Nederlands
om te gooiden = geen goed Nederlands

Als je de om-te-vorm van het werkwoord hebt gevonden, kunnen we daar alle vormen van het werkwoord mee gaan maken. In de tegenwoordige tijd kent een werkwoord drie vormen:

enkelvoud-------ik-------------------------------------gooi
------------------jij, u, hij, zij, het (= een ander)----gooit
meervoud-------wij, jullie, zij-----------------------gooien

De meervoudsvorm is altijd gelijk aan de om-te-vorm. Voor de ik-vorm kunnen we een sommetje maken:

---om-te-vorm
--------------en -
----ik-vorm
-------------t +
een ander-vorm

Bijvoorbeeld:
om te--------gooien
-------------------en -
----ik---------gooi
--------------------t +
----een ander-gooit

Let op:
1) bij werkwoorden met een dubbele medeklinker in het midden, moet je medeklinker + en van de om-te-vorm aftrekken:
om te--------likken
-----------------ken -
----ik--------lik
-----------------t +
--een ander likt

2) bij werkwoorden met een open lettergreep, moet je na het aftrekken van en voor de ik-vorm nog een klinker toevoegen, zodat de lange klank in de om-te-vorm terugkomt in de ik- vorm:
om te-----lopen (lange klank)
--------------en-
-----------lop (korte klank -> niet goed)
-------------o +
--------ik loop
---------------t +
een ander loopt

3) bij werkwoorden waarbij de om-te-vorm -en eindigt op z of v, moet die z of v in de ik- vorm verandert worden in een s respectievelijk f (we schrijven immers nooit een z of v aan het eind van een Nederlands woord):
om te------verven
-----------------en -
-------------verv (mag niet -> verander de v in een f)
--------ik---verf
-----------------t +
een ander verft