Wat is eigenlijk een werkwoord? Volgens de Wikipedia vormt het werkwoord de basis van de zin. Het drukt een actie (doen, gooien), toestand (zijn, staan, drijven) of een gebeurtenis (sterven, glinsteren) uit.
Dat is allemaal mooi en aardig, maar hoe herken ik een werkwoord in de zin? Dat is in feite heel eenvoudig: een werkwoord herken ik, doordat ik er `om te` voor kan zetten:
om te doen
om te zijn
om te sterven
Het eerste werkwoord waar je naar op zoek gaat in de zin is de persoonsvorm. De persoonsvorm kan je op meerdere manieren vinden:
- maak de zin vragend
- zet de zin van enkelvoud in meervoud, of andersom
- zet de zin van de tegenwoordige tijd in de verleden tijd of andersom
Wat gebeurt er als je een zin vragend maakt? Dan komt de persoonsvorm op de eerste plaats te staan. Probeer het maar:
Oom eet. -> Eet oom?
De persoonsvorm is: eet; komt van om te eten.
Jan loopt in de straat. -> Loopt Jan in de straat?
De persoonsvorm is: loopt; komt van om te lopen.
Hoewel het regent, gaan we toch naar buiten. -> Gaan we toch naar buiten, hoewel het regent?
De persoonsvorm is: gaan; komt van om te gaan.
Let wel op: je mag er geen woorden bij verzinnen bij het maken van de vraagzin!
Nu zal er zeker iemand zijn, die bij het lezen van dit stuk zegt: "Wat als de zin met een vragend woord begint?" Dat is een goede vraag. Gelukkig is hier een makkelijk antwoord op: vervang het vragende woord door een bevestigend woord en maak de zin opnieuw vragend. Volg hierbij het volgende schema:
wat -> dat
wie -> die
waarom -> daarom
waar -> daar
wanneer -> toen
hoe -> zo
Bijvoorbeeld:
Wat eet oom? -> Dat eet oom. -> Eet oom dat?
De persoonsvorm is: eet; komt van om te eten
Waar loopt Jan? -> Daar loopt Jan. -> Loopt Jan daar?
De persoonsvorm is: loopt; komt van om te lopen.
Als we de persoonsvorm hebben gevonden, zetten we er verticale strepen omheen en pv erboven:
-------pv
Oom /eet./